Preferentiebeleid

Bij meerdere geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof mag de zorgverzekeraar bepalen welke variant hij vergoedt. Dit is het preferentiebeleid. Een uitzondering geldt bij medische noodzaak.

Doel van het preferentiebeleid is dat geneesmiddelleveranciers concurreren op prijs zodat de totale uitgaven aan geneesmiddelen dalen.

Per werkzame stof 1 preferent geneesmiddel

Zorgverzekeraars mogen aanwijzen welke geneesmiddelen uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zij vergoeden. Dit is geregeld in artikel 2.8 van het Besluit Zorgverzekering. Per werkzame stof of combinatie van werkzame stoffen moet de zorgverzekeraar minimaal 1 preferent geneesmiddel aanwijzen. Sterkte, toedieningsvorm en leverancier (label) mogen hierbij buiten beschouwing worden gelaten.

Een zorgverzekeraar kan er dus voor kiezen van een middel alleen de tabletvorm van 1 mg van leverancier X te vergoeden. Tabletten van 2, 3, en 4 mg, zetpillen, injecties en drankjes van andere leveranciers mogen dan worden uitgesloten van vergoeding. Overigens kan een zorgverzekeraar er ook voor kiezen alle geneesmiddelen uit de basisverzekering te vergoeden. Dan is er feitelijk geen sprake van preferentiebeleid.

Medische noodzaak

Soms is het gebruik van het preferente middel voor een patiënt niet medisch verantwoord. In artikel 2.8 van het Besluit Zorgverzekering is vastgelegd dat de zorgverzekeraar dan een niet-preferent middel moet vergoeden. Voorschrijvers maken dit duidelijk door ‘medische noodzaak’ (‘MN’) op het recept te vermelden. Zorgverzekeraars moeten zelf controleren of er inderdaad sprake is van medische noodzaak en kunnen vragen om aanvullende informatie.

Uitgebreide uitleg over het preferentiebeleid vindt u op de website van KNMP.